
Het was begonnen met de pioenrozen. Eens levendig en vol leven, verwelkten ze nu onder het kunstmatige zonlicht, hun bloemblaadjes vielen als kwetsbare, karmijnrode sneeuwvlokken. James, de enige botanist van Eden Colony, aanschouwde het met een zwaar hart. Zijn groene toevluchtsoord, ooit een baken van leven op het Marsoppervlak, viel ten prooi aan een onbekende kwaal.
Dag en nacht werkte hij in zijn lab, het rode Marsstof zat voortdurend onder zijn nagels. Hij dissecteerde en analyseerde, op zoek naar de onzichtbare vijand. Maar hoe meer hij testte, hoe wanhopiger hij werd. Wat zijn planten doodde, was iets wat hij op aarde nog nooit had gezien.
Ondertussen raakte de kolonie in chaos. Zonder de zuurstofproducerende planten werkten de luchtfilters overuren, hun drones hadden moeite om de ademhalingsatmosfeer van de kolonie te behouden. De kolonisten waren opgesloten in hun vertrekken, hun ogen vol angst en onzekerheid terwijl ze naar James keken voor antwoorden. De doorbraak kwam in de vorm van een klein, over het hoofd gezien plantje in de hoek van de kas.
De bescheiden varen, meegebracht vanuit de aarde als een herinnering aan thuis, bleef gedijen temidden van de verwoesting. James' hart bonsde terwijl hij zich haastte om het te onderzoeken, de hoop weer opbloeiend in zijn borst. De veerkracht van de varen was te danken aan een symbiotische schimmel die het beschermde tegen de mysterieuze plaag. De oplossing lag daar, verborgen in de oude verbinding tussen de twee organismen.
James voelde een golf van vreugde. Maar er was weinig tijd om te vieren. De zuurstofniveaus in de kolonie daalden alarmerend. Hij werkte koortsachtig, isolerend de beschermende schimmel en introduceerde deze bij de andere planten.
Het was een race tegen de klok, tegen de wrede realiteit van de rode planeet. De Mars-zonsopgang was een wrede herinnering dat de tijd drong. De dag van de waarheid kwam eraan. James, met wallen onder zijn ogen en hoop in zijn hart, keek toe terwijl de eerste pioenroos weer opbloeide onder de Marslucht.
De luchtfilters zoemden, hun drones werkten minder paniekerig. De kolonisten kwamen uit hun vertrekken, hun gezichten verlichtend bij het zien van de herleefde tuin. De crisis was voorbij. De kolonie was veilig, voor nu.
En terwijl James uitkeek over het nieuwe Eden, voelde hij een diepe verbinding met de rode planeet. Ze waren beiden pioniers, die tegen alle odds vochten voor overleving. En ze hadden beiden een manier gevonden om te gedijen, tegen alle verwachtingen in. Hij glimlachte, het Marsstof onder zijn nagels vermengde zich met de rijke aarde van de tuin.
Ze waren nu met elkaar verweven, de botanist en de planeet. Hun lotsbestemmingen, hun toekomsten, verbonden door de groene puls van leven die nu door de aderen van de rode planeet stroomde.